Onbevangen, spontaan schilderen
In 1905 werd in Dresden door Ernst Ludwig Kirchner, Karl Schmidt-Rottluff, Frits Bleyl en Erich Heckel de Künstlergruppe Brücke opgericht. Later sloten Max Pechstein en Otto Mueller zich bij de groep aan. Ook Emil Nolde en Kees van Dongen waren lid, al was dat maar kortstondig. Als iets de artistieke ambitie van deze hemelbestormers typeert, dan is dat het onvervalste zoeken naar artistieke vrijheid: een beeldtaal die geheel los gezongen is van alle academische regels. Zij wilden onbevangen, spontaan en vooral ongekunsteld schilderen en tekenen. “Iedereen hoort bij ons die rechtstreeks en onvervalst datgene weergeeft wat hem tot scheppen aanzet”, schreef Kirchner in het bondige manifest van de groep. Inspiratie vonden zij in het werk van Edvard Munch en – vooral – in de schilderijen van Vincent van Gogh, maar ook de laat-middeleeuwse Duitse schilderkunst van Lucas Cranach en Hans Sebald Beham boeide hen zeer.

Leven en werk – een onontwarbaar geheel
In het gezamenlijke atelier in de Berliner Strasse in Dresden werd vooral naar naakt getekend. De vriendinnen van de kunstenaars stonden hiervoor model. Even onconventioneel als hun beeldende taal was hun non-conformistische manier leven. Leven en werk liepen dwars door elkaar. Net als bij Van Gogh of Gauguin speelt ook bij Die Brücke een utopische verlangen mee naar vrijheid en een onbezoedelde wereld, weg van de industrialisering en de burgerlijke maatschappij met al zijn conventionele normen. Deze wereld vonden Kirchner en zijn schildersvrienden in de natuur bij de meren van Moritzburg ten noorden van Dresden en later aan de Noord-Duitse kust in Dangast, op het eiland Fehmarn of aan de Kurische Nehrung. Er kon daar veel geschilderd worden, en onbekommerd naakt zwemmen en plezier maken viel daar niet iedereen direct op.

“Primitivisme”
In hun zoektocht naar een nieuwe, eigen beeldtaal putten de Brücke-kunstenaars – net als de Fauves in Frankrijk, waaronder Henri Matisse, André Derain, Maurice de Vlaminck – inspiratie uit de Afrikaanse objecten. Kirchner en zijn schildervrienden konden die bewonderen in het etnografisch museum in Dresden. Hier was de kunst uit de Duitse koloniën in Afrika en Oceanië goed vertegenwoordigd. De bronnen van inspiratie zijn vooral heel duidelijk herkenbaar in de de houtsneden van Kirchner, Schmidt-Rottluff en Heckel. Rauw en haast rudimentair zijn de voorstellingen in het hout uitgesneden. De expressieve kracht van deze houtsneden raakt de beschouwer direct als een vuistslag. Deze “primitieve” houtsneden zijn niet het meest verleidelijke deel van het oeuvre van de Brücke-mannen. Maar de ongebreidelde expressieve kracht raakt een mens direct.