Een schat keert in de moederschoot terug. Schenking van de collectie Jacobus van Looy aan de Gemeente Haarlem (Noord-Hollands Archief en het Frans Hals Museum)
Michiel Kersten
Op 28 maart 2019 heeft de Stichting Jacobus van Looy de tekeningen, schilderijen, boeken, manuscripten en memorabilia van Van Looy die de stichting vanaf de jaren veertig heeft beheerd, geschonken aan de gemeente Haarlem. De schilderijen bevinden zich in het Frans Hals Museum, terwijl honderden tekeningen in potlood, houtskool, zwart krijt, maar ook in waterverf of pastel nu deel uit maken van de collectie van het Noord-Hollands Archief, net als de manuscripten en enkele persoonlijke herinneringsobjecten, zoals een vulpen en de hoed van Kobus. Daarmee is de bij tijd en wijle ongewisse reis van de collectie van zo’n 75 jaar ten einde gekomen. Het levenswerk van deze bijzondere Haarlemmer is nu toekomstbestendig in zijn geboortestad verankerd. Bovendien is in het Noord-Hollands Archief de verzameling nu beter dan ooit toegankelijk.
Schilder van huis uit, Schrijver door toevallige omstandigheden
Als vijfjarig jongetje kwam Jacobus van Looy (1855-1930) terecht in het Burgerweeshuis, dat toen gevestigd was aan het Groot Heiligland, het voormalige Oudemannenhuis (het tegenwoordige Frans Hals Museum). In 1866 kwam Jaapje als leerling in dienst van een letterzetterij, om een jaar of twee later opgeleid te worden tot huis- en rijtuigschilder. In deze jaren volgde hij ’s avonds de Burgeravondschool, waar hij tekenles kreeg van de stillevenschilder Dirk J.H. Joosten. Het tekentalent van Jaap viel op. Met steun van de directeuren van Teylers Stichting kon hij vanaf 1877 studeren aan de Rijksakademie van Beeldende Kunst in Amsterdam.
Juni 1884 wint hij de Prix-de-Rome-prijs met de geschilderde compositie Elia op de berg Karmel. Tijdens de Prix-de-Rome-reis debuteert hij – zonder het zelf te weten – met een sonnet in de Nieuwe Gids. Albert Verwey, de redacteur van dit tijdschrift had het sonnet, zonder Van Looy daarvan in kennis te stellen, onder pseudoniem opgenomen. Met deze gebeurtenis begon een succesvol schrijverschap. De jeugdherinneringen van Jacobus van Looy zijn in 1917 onder de titel Jaapje gepubliceerd. Het is nog steeds zijn meest bekende boek. Andere publicaties zoals Proza (1889), Gekken (1892) en Feesten (1903) werden in lovende woorden besproken.
Schilderen voor eigen genoegen
Zo positief als het literaire werk gerecenseerd werd, zo afstandelijk en zelfs kritische klonken de recensies in 1901 toen Van Looy een grote overzichtstentoonstelling had in Art et Amicitae in Amsterdam. Men zag in Van Looy een groter schrijver dan schilder. Jacobus Van Looy, die zich in de eerste plaats schilder voelde, trok zich deze kritiek zeer aan. Van dat moment af stelde hij nog maar mondjesmaat tentoon. Als beeldende kunstenaar trok hij zich steeds meer terug, vooral na zijn vestiging in Haarlem in 1907.
Van Looy voelde zich buitengewoon gekwetst door de negatieve toon van de recensies. Toch is een kanttekening op zijn plaats: de kritische toon van de recensies was zeker niet unaniem. Het schitterende, impressionistisch geschilderde doek Zomerweelde uit 1900 werd – bijvoorbeeld – door het Stedelijk Museum Amsterdam uit particulier bezit verworven (afbeelding hieronder). Voor dit schilderij had hij op de tentoonstelling in Arti et Amicitae in 1901 een gouden medaille gekregen. Het lijkt er op dat Van Looy zich de negatieve kritiek sterk aan trok en positieve zinsneden over zijn werk niet goed op waarde wist te schatten en als niet relevant ter zijde schoof.
In 1913 betrok hij een in zijn opdracht gebouwd huis met atelier aan de Kleine Houtweg. De tuin werd zijn schilderparadijs, waar hij ieder jaar het rijpe fruit van de appel- en perenbomen schilderde, maar ook de bloeiende helium, lelies, en papavers in zijn tuin. De schilderijen tonen appels en peren vaak tegen een helder blauwe achtergrond, soms tegen de donkerrode achtergrond van de bakstenen muur in de tuin van Kleine Houtweg 103.
Reputatie verschuiving
In de necrologieën die bij het overlijden van Jacobus van Looy (1935) in de kranten en tijdschriften verschenen, staat men uitgebreid en vol lof stil bij van Looy’s schrijverschap. Hij wordt als intuïtief woordkunstenaar de hemel in geprezen, terwijl zijn schilderijen en tekening ‘en passant’ een vluchtige vermelding krijgen. Juist zijn woordkunstenaarschap met zelfgemaakte woorden en lange impressionistische beschrijvingen van sfeer, kleur en geluid zijn er debet aan dat hij – hoe mooi zijn taal ook is – tegenwoordig nog zelden wordt gelezen.
Zijn schilderijen, met name sfeervolle composities met bloemen en fruit, zijn daarentegen nu juist zeer geliefd. Het schilderij Oost-Indische kers is dé publiekslieveling van Teylers Museum. Afgelopen maart bood een kunsthandelaar op de TEFAF een klein werkje met fruit aan, ongetwijfeld voor een stevig bedrag. Dit soort werkjes kon je een jaar of twintig geleden nog voor een paar honderd gulden kopen. Dat is definitief verleden tijd.
Deze verandering hebben wij vooral te danken aan Titia van Looy-van Gelder, de echtgenote van Jacobus van Looy. Zij wilde een museum stichten waar het beeldende werk alle ruimte kreeg: “…daar Van Looy zich steeds meer schilder dan schrijver gevoeld had.”
Titia van Looy-van Gelder als schatbewaarder – een museum voor Van Looy
Na de dood van haar echtgenoot richtte Titia van Looy-Van Gelder (1860-1941) zich volledig op het vergroten van de naamsbekendheid van haar overleden echtgenoot. Vooral zijn geschilderde oeuvre kreeg daarbij ruim baan. In het woonhuis aan de Kleine Houtweg 103 werd niets veranderd. Alles bleef zorgvuldig op zijn plaats. Op bezoekers maakte het huis de indruk alsof de schilder een ommetje aan het maken was en dadelijk weer binnen zou komen. Al spoedig rijpte bij Titia het plan om in een aangrenzend perceel een tentoonstellingszaal – een echt museum – te laten bouwen voor het werk van Jacobus van Looy. Op 8 maart 1933 gaat de gemeenteraad van Haarlem er mee akkoord dat Titia van Looy dit perceel grond van 262m2 gelegen aan de Voorhoutstraat in eeuwig durende erfpacht krijgt.
De Amsterdamse School architect Jan Gratema kreeg de opdracht het gebouw te ontwerpen. Men ging voortvarend te werk, want eind 1933 of voorjaar 1934 is de gebouw gereed en konden zalen ingericht worden. Het gebouw (afbeeldingen) was 25 meter lang en 10 meter breed. Gerard D. Gratema, directeur van het Frans Hals Museum, adviseerde over de inrichting. In de woorden van O.H Ritter Jr. in De Telegraaf van 28 juli 1934 bestond het gebouw “eenige in elkander loopende zalen, en nog een bovenzaal [waar] men ongestoord, in groote rust, het oeuvre van den Meester bewonderen kan. De lichtsterkte en lichtverdeeling is met betrekking tot de gekozen schilderijen nauwkeurig overwogen, terwijl deze belangrijke factoren bij de bezichtiging van schilderkunst kunnen geregeld worden naar gelang van de sterkte van het buitenlicht door een samenstel van gordijnen”.
In de zaal hangen onder meer Empire Theater, Londen, Aaltje met de Geit (afb *), Bloemvisioen O.I. kers en Reizigers derde klas. In een bijzaaltje hangen twintig studies van De maaier. Een echt open museum was het nog niet, maar “toch niet voor de buitenwereld afgesloten”. Een schriftelijk verzoek tot mevr. Van Looy-van Gelder gericht, “opent de mogelijkheid tot een bezoek”, schrijft Het Handelsblad eveneens op 28 juli 1934, de openingsdag.
Pas in de loop van de late jaren dertig waren er suppoosten aangesteld en zijn er vaste openingstijden. Met regelmaat verzorgde Titia, die voordrachtskunstenaar was, voorlezingen uit het werk van haar man voor groepjes liefhebbers.
Museum Huis van Looy als geweigerde gift
Op 28 december 1940 overlijdt Titia van Looy-Van Gelder. Haar testament bepaalt dat het Museum Huis van Looy, bestaande uit het museum aan de Voorhoutstraat en de woning aan de Kleine Houtweg aan de gemeente Haarlem toevalt. In het Haarlems dagblad is op 31 december van dat jaar te lezen, dat nadere bijzonderheden nog geregeld moeten worden. “Er is over deze zaak spoedig een officieel raadsstuk te wachten.” Dat zou echter nog acht jaar op zich laten wachten. De oorlog was er ongetwijfeld debet aan dat er niets vernomen wordt van het Museum Huis Van Looy, tot dat in 1948 de gemeente Haarlem de gift van de weduwe Van Looy alsnog weigerde te aanvaarden. De bepaling dat niets in het huis veranderd mocht worden was daarvan de oorzaak. “Het komt er op neer schrijft een krant: “dat de gemeente – in deze vorm – geen prijs stelt op het bezit van het huis…”
De collectie, het huis en het museum – zo besloten de erven – moeten dan maar geveild worden. De veiling van de collectie vond plaats op 25 januari om 16.00 uur. De veilingmeester was makelaar-taxateur Paul Brandt uit Amsterdam. De kijkdagen waren de dagen er voor: 22, 23 en 24 januari 1940. Belangstellenden konden onder meer 220 schilderijen bewonderen. Op 27 januari 1949 kon het Algemeen Handelsblad melden dat de gemeente voor fl 10.650 het museum Van Looy (niet de voormalige woning aan de Kleine Houtweg) had verworven. Ook had men een gedeelte van de tuingrond gekocht van het woonhuis aan de Kleine Houtweg om een behoorlijke toegang tot het gebouw te creëren vanaf de Kamperlaan. Een paar dagen eerder had een commissie van bezorgde vrienden en bewonderaars op de veiling voor fl 14.000 een representatief deel van de collectie weten te verwerven, waaronder 98 schilderijen en vele aquarellen, zwart-wittekeningen, pastels, boeken en manuscripten. Het bestede bedrag kwam overeen met ongeveer de helft van de totale opbrengst van de veiling. Het geld was door het comité samen met steun van de overheid bijeengebracht. Dit comité richtte in juli 1949 de Stichting Jacobus van Looy op. De voorwerpen werden in bruikleen aan de gemeente Haarlem afgestaan.
In maart gaat de gemeenteraad op voorstel van B&W er mee akkoord dat ook het woonhuis van Van Looy aan de Kleine Houtweg aangekocht kan worden. Op de achtergrond speelde men met het idee hier de collectie historische kostuums van Cruys Voorbergh (pseudoniem van Ernest Pieter Coenraad van Vrijberghe de Coningh) onder te brengen. Deze collectie zou later de kern vormen van het Nederlands Kostuummuseum in Den Haag. Een maand later, op 14 april 1949, meldde de Gooi- en Eemlander dat ook een deel van de woning inmiddels is ingericht als museum voor Jacobus Van Looy. Door de aankoop was een toegang tot het museum via de Kamperlaan niet nodig. Hoewel die er uiteindelijk toch is gekomen (zie afbeelding)
Een museum zonder bezoekers, bijna zonder bezoekers…
In het Museum Huis van Looy werd niet alleen werk van Van Looy gepresenteerd, ook waren er wisseltentoonstellingen te zien, zoals die van de leden van Kunst Zij Ons Doel. Halverwege de jaren zestig was het aantal bezoekers teruggelopen tot gemiddeld één bezoeker per drie dagen. “Onderzoek heeft uitgewezen”, schreef Het Parool op 29 juni 1966, “dat iedere bezoeker de gemeente 150 gulden kost”. Het exploitatieverlies liep schrikbarend op. In deze jaren ontstonden ook de plannen om de Vleeshal te restaureren en als volwaardige cultureel centrum en tentoonstellingsruimte in gebruik te nemen. Museum Van Looy als tentoonstellingsruimte werd daardoor overbodig. De restauratie van de Vleeshal werd geschat op fl 190.000. Deze restauratie zou bekostigd kunnen worden met de opbrengst van de verkoop van Museum Huis van Looy. De rest van de opbrengst kon gebruikt worden om een expositiezaal in het Frans Hals Museum in te richten voor het werk van Jacobus van Looy. Op 5 juli 1967 keurt de gemeenteraad de verkoop goed van het Museum Huis van Looy (woning en museum) voor fl 220.000 aan de Katholieke Provinciale Bibliotheek Centrale Noord-Holland.
Van Looy in het Frans Hals Museum
De inrichting van een zaal speciaal voor Van Looy duurde langer dan verwacht. Pas half mei 1970 – drie jaar na de geplande openingsdatum – kon de eerste tentoonstelling in de zolder boven de Goudleerzaal worden geopend. De voorzitter van de Stichting Jacobus van Looy hield ter gelegenheid een inleiding, terwijl L. van Dis over de jeugd van Kobus in het weeshuis vertelde. De expositieruimte moet zich achter het toen nog nieuwe Prentenkabinet op de bovenverdieping (ook wel zolder genoemd) bevonden hebben. Later – na de sluiting van het Prentenkabinet – verplaatste de directie van het museum het Van Looy-kabinet naar de ruimte direct bovenaan de eikenhouten trap die in de Blauwe hal uitkomt. Omstreeks 2000 werd het Van Looy kabinet opgedoekt. Het was een vreemde eend in de bijt geworden in een museum dat zich afficheerde als museum van de Gouden Eeuw.
Terug in de moederschoot
Nog steeds hangen de schilderijen van Van Looy in de ruimte boven de Goudleerzaal; alleen nu op stalen depotrekken. Deze schilderijen zijn door de aanvaarding van de schenking van de Stichting Jacobus van Looy definitief eigendom van Haarlem geworden. De papierencollectie (tekeningen, schetsen, aquarellen manuscripten en boeken) zijn daarentegen van het Frans Hals Museum verhuisd naar het Noord-Hollandse Archief en kunnen in de studiezaal aan de Kleine Houtstraat – op een kleine 500 meter van het voormalige woonhuis van Van Looy – geraadpleegd worden. Dichter bij Van Looy kun je niet komen….
Dit artikel is geschreven voor het tijdschrift van het Noord-Hollands Archief (zomer 2019) door Michiel Kersten, voorzitter van de Stichting Jacobus van Looy, naar aanleiding van de schenking van de tekening, prenten, manuscripten en memorabilia van de Stichting Jacobus van Looy aan het Noord-Hollands Archief in Haarlem. Hiermee komt binnenkort een einde aan het bestaan de van de Stichting Jacobus van Looy.
Veel dank aan Peter van Graafeiland die mij op het spoor zette van het speciaal voor Jacobus van Looy door zijn echtgenote gebouwde museum aan de Voorhoutstraat. Hij heeft ook de ontwerptekening van Gratema van het museum boven water gekregen.
[eventButton id=”109″][/eventButton]